Het Vlaams Vredesinstituut adviseert de Vlaamse overheid geen innovatiesteun te verlenen aan militaire projecten. De vertegenwoordigers van de technologische industrie noemen dit standpunt ‘wereldvreemd’ en blijven de stelling verdedigen dat ‘Vlaanderen geen wapens produceert’.
In toenemende mate wordt het militaire apparaat gekenmerkt door een technologische evolutie, sommigen spreken zelfs van een revolutie. In de nasleep van het ‘succes’ in de eerste Golfoorlog kregen communicatietechnologie en computergestuurde wapensystemen een steeds belangrijker aandeel in de strategische opmaak van militaire operaties. Een voorbeeld maakt veel duidelijk. De nieuwe generatie tanks maakt gebruik van beeldschermen waardoor bemanningsleden niet meer naar buiten hoeven te kijken, wat voor de soldaten een stuk veiliger is. De moderne technologie voorziet tevens in allerhande snufjes om ’s nachts te kijken, om met warmtegevoelige sensoren te werken en het systeem automatisch doelwitten te laten identificeren. De ‘democratische’ soldaat zit als het ware met een joystick in de hand een computerspel te spelen. In ethisch opzicht is dit niet minder problematisch dan de trekker van een pistool overhalen: in beide gevallen wordt immers met scherp geschoten en vallen slachtoffers. Door de strijd van op een afstand, veelal vanuit de lucht, te voeren met de illusie van chirurgische precisie, wordt doden herleid tot een technische kwestie. Het menselijk leed verschijnt niet op deze beeldschermen.
Vlaamse bedrijven die in de defensiesector actief zijn, specialiseren zich in onderdelen van deze complexe wapensystemen. Bij monde van AGORIA rekenen deze zelfverklaarde innovatietrekkers op de Vlaamse overheid. Volgens hen is in een vooruitstrevende kennisregio innovatieondersteuning door de overheid noodzakelijk, ook in de militaire sfeer. Het komt er voor de bedrijfswereld op aan de risico’s die aan innovatie verbonden zijn, in te dekken. Deze vraag kadert in een wereldwijde tendens om kosten van risico’s door de gemeenschap te laten dragen en de eventuele winsten van innovatieve producten te privatiseren.
De Vlaamse IWT-richtlijn uit 1999 verbiedt echter financiĆ«le overheidssteun aan “projecten en mandaten die rechtstreeks leiden tot toepassingen in wapens, wapensystemen, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materieel en daaraan verbonden technologie”. Die richtlijn gaat niet over civiele producten die toevallig en onbedoeld ooit ook op de militaire markt worden gevraagd. Het gaat om onderzoek en ontwikkeling die rechtstreeks en specifiek voor militaire toepassingen gebeuren. Het Vredesinstituut heeft zich niet uitgesproken over een verbod op militair onderzoek in Vlaanderen. Een bedrijf dat daarin wil investeren, moet die afweging voor zichzelf maken. Wij raden enkel aan om het geld van de belastingbetaler daaraan niet te besteden.
De achilleshiel van elke markt-economische benadering in de defensie en veiligheidssector is dat de goederen uiteindelijk betaald worden met belastinggeld. De wereldwijde militaire uitgaven in 2005 werden door het onderzoeksinstituut SIPRI geschat op 1.118 miljard dollar, wat overeenkomt met 2,5 procent van het bruto wereldproduct of een gemiddelde uitgave van 173 dollar per hoofd van de wereldbevolking. We mogen ons afvragen of de belastingbetaler die reeds de eindfactuur van de vaak ondoorzichtige aanbestedingen in de defensie- en veiligheidssector betaalt, ook nog eens moet opdraaien voor de innovatierisico’s in deze sector. Voormalige minister-president Luc Van den Brande getuigde van een scherp inzicht toen hij in 1999 een richtlijn uitvaardigde die de financiĆ«le ondersteuning voor innovatie met een militaire finaliteit door de Vlaamse overheid verbood. Sindsdien is het steuninstrumentarium gevoelig uitgebreid. Het Vredesinstituut pleit voor het doortrekken van dit verbod naar alle instrumenten die Vlaamse overheidssteun toekennen. Het is een vreemde wereld waar belastinggeld naar de verfijning van destructie moet gaan.
Tomas Baum, directeur Vlaams Vredesinstituut